Vorige week maakte Financiën de tarieven van de notionele intrestaftrek aanslagjaar 2016 bekend. In vergelijking met aanslagjaar 2015 daalt de intrestaftrek gevoelig en bedraagt hij een vol procentpunt minder.
Concreet betekent dit dat de notionele intrestaftrek voor aanslagjaar 2016 1,63% zal bedragen. KMO’s krijgen nog steeds een half procentpunt extra en mogen dus een tarief van 2,13% gebruiken.
Aanslagjaar | Kleine vennootschappen | Grote vennootschappen |
---|---|---|
2019 | 1,246 % | 0,746 % |
2018 | 0,737 % | 0,237 % |
2017 | 1,631 % | 1,131 % |
2016 | 2,130 % | 1,630 % |
2015 | 3,130 % | 2,630 % |
2014 | 3,242 % | 2,742 % |
U bent voor de bepaling van het correcte tarief een KMO als je een vennootschap met rechtspersoonlijkheid bent die voor het laatste en voorlaatste afgesloten boekjaar niet meer dan één van volgende criteria overschrijdt:
• jaargemiddelde aantal werknemers: 50;
• jaaromzet exclusief BTW: 7.300.000 euro;
• balanstotaal: 3.650.000 euro;
tenzij het jaargemiddelde van het personeelsbestand meer dan 100 bedraagt.
De sterke daling is te wijten aan de lage rentetarieven die momenteel van kracht zijn. Ingevolge de wet van 17 juni 2013 wordt het tarief van de notionele intrestaftrek namelijk berekend op de gemiddelde opbrengst van een 10 jaar lopende lineaire obligatie in de maanden juli, augustus en september van het voorlaatste jaar voorafgaand aan het aanslagjaar. Voor de tarieven van aanslagjaar 2016 wordt dus gekeken naar de rente van juli, augustus en september 2014.
In feite zou de notionele intrestaftrek nog lager moeten liggen, aangezien die gemiddelde opbrengst tijdens die maanden maar 1,56% bedroeg. Toch voorziet de wet in de mogelijkheid dat de regering beslist dat het tarief van de notionele intrestaftrek niet meer dan een vol procentpunt mag afwijken ten opzichte van het vorige jaar. Ook al is ze daartoe dus niet verplicht, toch werd voor deze mogelijkheid geopteerd en werd het definitieve basistarief dus op 1,63% gelegd.
De investeringsaftrek als alternatief?
Doordat het tarief van de notionele intrestaftrek zo sterk is gedaald, zullen velen naar een fiscaal alternatief willen zoeken. KMO’s kunnen dit mogelijks vinden in de investeringsaftrek, zeker omdat voor hen de gewone investeringsaftrek voor de aanslagjaren 2015 en 2016 terug werd ingevoerd. Zij kunnen een eenmalige investeringsaftrek toepassen van 4% op de investeringen die rechtstreeks verband houden met de werkelijk bestaande of geplande toekomstige economische activiteiten. Bovendien is de investeringsaftrek ook overdraagbaar naar volgende aanslagjaren indien zou blijken dat de investeringsaftrek hoger is dan het belastbaar resultaat en dit in tegenstelling tot de notionele intrestaftrek.
Die eenmalige investeringsaftrek mag echter niet gecombineerd worden met die notionele intrestaftrek. U moet dus één van beide belastingaftrekken kiezen.
Concreet betekent dat u moet uitrekenen hoeveel notionele intrestaftrek u kan aftrekken en hoeveel de investeringsaftrek bedraagt en dan het voordeligste van de twee kiezen.
In de praktijk zal de keuze voor de investeringsaftrek pas interessant zijn indien u fors investeert, aangezien de berekeningsbasis voor de notionele intrestaftrek vaak hoger ligt dan het bedrag van de investeringen. Voor KMO’s die sowieso niet konden genieten of enkel van een beperkt bedrag van de notionele intrestaftrek zal de investeringsaftrek wel een goed alternatief zijn.
U moet er dus wel rekening mee te houden dat de investeringen moeten dienen voor uw corebusiness. Stel bijvoorbeeld dat u van plan bent om met uw vennootschap te investeren in een appartement aan zee. Is dit voor persoonlijk gebruik, dan geldt de investering sowieso al niet. Maar de investering zal ook niet gebruikt mogen worden voor de investeringsaftrek als u het appartement koopt om later door de vennootschap te laten verhuren. Enkel wanneer het verhuur van appartementen uw belangrijkste economische activiteit is, zal u de investeringsaftrek kunnen toepassen. Voor andere handelsondernemingen of vrije beroepers is de verhuur niet hun belangrijkste activiteit en mag u de investeringsaftrek niet toepassen.
Daarnaast geldt ook dat de investeringen die afgetrokken moeten worden van de berekeningsbasis voor de notionele intrestaftrek ook niet mogen gebruikt worden voor de investeringsaftrek. Daarbij denken we vooral aan de aankoop van een woning waar u naast uw zaak ook uw privé-woning in onderbrengt. Bij de aankoop van zo’n woning moet u in de boekhouding een duidelijk onderscheid maken tussen het beroepsgedeelte en privé-gedeelte en in werkelijk moeten beiden ook duidelijk van elkaar afgescheiden zijn.
Voorbeeld
Een schildersbedrijf heeft een kapitaal van 18.600 euro en heeft in de loop van de afgelopen jaren winsten en reserves opgebouwd ten bedrage van 85.000 euro. Er zijn geen activa aanwezig in de vennootschap die afgetrokken moeten worden van de berekeningsbasis voor de notionele intrestaftrek.
Voor aanslagjaar 2016 kan deze KMO-vennootschap genieten van een notionele intrestaftrek van 2.206,68 euro.
Stel dat deze vennootschap investeert in nieuwe stellingen en nieuwe bestelwagens voor de zaak. Wanneer het investeringsbedrag 55.167 euro bedraagt, dan kan de vennootschap genieten van een investeringsaftrek van 2.206,68 euro.
Dus liggen de investeringen hoger dan 55.167 euro dan is het voor deze vennootschap fiscaal interessanter om te kiezen voor de investeringsaftrek.
Ligt het bedrag lager, dan is in principe de notionele intrestaftrek voordeliger.
Behalve als het belastbaar resultaat lager is dan de investeringsaftrek. Ook dan kiest deze vennootschap toch beter voor de investeringaftrek.
Stel dat deze vennootschap maar voor 50.000 euro heeft geïnvesteerd. Dan heeft hij recht op een investeringsaftrek van 2.000 euro.
Als zijn belastbaar resultaat 1.750 euro bedraagt, dan zal hij zowel bij het toepassen van de notionele intrestaftrek als bij de investeringsaftrek geen belastingen moeten betalen. Maar als hij kiest voor de investeringsaftrek, dan mag de vennootschap wel nog 250 euro overdragen naar volgend aanslagjaar en daar aftrekken. Kiest hij voor de notionele intrestaftrek van 2.206,68 euro, dan mag hij het restant van 456,68 euro niet overdragen naar volgend aanslagjaar.