Eind 2017 keurde het parlement de aangekondigde hervorming van de vennootschapsbelasting op het nippertje goed. Hierdoor kunnen vennootschappen wiens nieuwe boekjaar start op 1 januari 2018 of later genieten van verlaagde belastingtarieven. Omdat de hervorming budgetneutraal moet zijn, werd er beslist om een aantal compenserende maatregelen te nemen.
De hervorming van de vennootschapsbelasting gebeurt de komende jaren in een aantal fases. We zetten hieronder de belangrijkste maatregelen van de hervorming op een rij.
Maatregelen vanaf 2018 – aanslagjaar 2019
Tarief vennootschapsbelasting
Tot en met aanslagjaar 2018 bedroeg het standaardtarief in de vennootschapsbelasting nog 33,99%, inclusief de crisisbijdrage. Daarnaast kon men onder bepaalde voorwaarde genieten van een verlaagd tarief die progressief berekend werd.
Vanaf aanslagjaar 2019 dalen de tarieven. Het standaardtarief bedraagt dan 29,58%. Voor de KMO-vennootschappen is er nog steeds een verlaagd tarief mogelijk. Als men voldoet aan de voorwaarden moet men op de eerste schijf van 100.000 euro slechts 20,40% betalen. Op het gedeelte van de belastbare winst boven 100.000 euro is het standaardtarief van 29,58% van toepassing.
Om van het verlaagd tarief te kunnen genieten moet men voldoen aan de volgende voorwaarden:
- U bent een KMO-vennootschap volgens artikel 15 W.Venn.
Concreet betekent dit dat u tijdens het laatst afgesloten boekjaar niet meer dan 1 van de volgende criteria mag overschrijden:
– gemiddeld personeelsbestand op jaarbasis in voltijdse equivalenten = 50
– jaaromzet exclusief BTW = 9.000.000 euro
– balanstotaal = 4.500.000 euro - De waarde van de aandelen die de vennootschap in eigendom heeft bedragen niet meer dan 50% van het gestort kapitaal + de belaste reserves en meerwaarden.
- De aandelen van de vennootschap moeten voor minstens de helft in handen zijn van natuurlijke personen.
- De vennootschap kent aan minstens één van de bedrijfsleiders binnen het belastbare tijdperk een bezoldiging toe van minstens 45.000 euro bruto. Bedraagt het belastbare inkomen evenwel minder dan 45.000 euro, dan dient de bezoldiging minstens gelijk te zijn aan het lagere belastbare inkomen.
Merk op dat vanaf aanslagjaar 2019 er dus géén rekening meer gehouden wordt met de dividenduitkering om te bepalen of u van het verlaagd tarief kan genieten of niet.
Wat levert de tariefdaling nu concreet op? Hieronder enkele cijfervoorbeelden waarbij de belasting berekend wordt volgens de oude en nieuwe tarieven.
Wat als uw vennootschap niet kan genieten van het verlaagd tarief:
Fiscale winst | 15.000 euro | 40.000 euro | 95.000 euro | 115.000 euro | 150.000 euro |
Oud tarief | 5.098,50 euro | 13.596,00 euro | 32.290,50 euro | 39.088,50 euro | 50.985,00 euro |
Nieuw tarief | 4.437,00 euro | 11.832,00 euro | 28.101,00 euro | 34.017,00 euro | 44.370,00 euro |
Voordeel | 661,50 euro | 1.764,00 euro | 4.189,50 euro | 5.071,50 euro | 6.615,00 euro |
Wat als uw vennootschap wel kan genieten van het verlaagd tarief:
Fiscale winst | 15.000 euro | 40.000 euro | 95.000 euro | 115.000 euro | 150.000 euro |
Oud tarief | 3.747,00 euro | 11.034,50 euro | 28.776,50 euro | 35.884,50 euro | 48.323,50 euro |
Nieuw tarief | 3.060,00 euro | 8.160,00 euro | 19.380,00 euro | 24.837,00 euro | 35.190,00 euro |
Voordeel | 687,00 euro | 2.874,50 euro | 9.396,50 euro | 11.047,50 euro | 13.113,50 euro |
Minimumbezoldiging bedrijfsleider en sanctie
U heeft het waarschijnlijk hierboven reeds opgemerkt. De minimumbezoldiging voor de bedrijfsleider om het verlaagd tarief te kunnen genieten bedraagt niet langer 36.000 euro bruto, maar is opgetrokken naar 45.000 euro bruto. Bedraagt de belastbare winst van het boekjaar minder dan 45.000 euro, dan moet de brutobezoldiging minstens gelijk zijn aan de belastbare winst.
Nieuw vanaf aanslagjaar 2019 is dat er een sanctie komt voor alle vennootschappen die deze minimumbezoldiging niet toekennen aan een natuurlijk persoon-bedrijfsleider. Keert u zichzelf in de vennootschap geen bezoldiging toe of bedraagt de bezoldiging minder dan 45.000 euro/belastbare winst, dan wordt u gesanctioneerd met een extra belasting van 5,1% op het tekort aan bezoldiging.
Enkele voorbeelden maken dit duidelijk:
- Stel dat u zichzelf privé geen uitkering toekent uit uw vennootschap. De belastbare winst bedraagt 30.000 euro. Dat betekent dat u in feite een loon van 15.000 euro nodig had, namelijk de belastbare winst van 30.000 euro/2. U betaalt dus in dit geval 5,1% op 15.000 euro ofwel 765 euro extra belasting. (Noot: Omdat de sanctie een aftrekbare kost waardoor de belastbare winst vermindert, ontstaat er een iteratieve berekening. De correcte sanctie bedraagt 745,98 euro.)
- Stel dat u zichzelf privé geen uitkering toekent uit uw vennootschap. De belastbare winst bedraagt 100.000 euro. Vermits de helft van de belastbare winst hoger is dan 45.000 euro, moeten we rekening houden met de grens van 45.000 euro. U heeft dus een tekort aan bezoldiging van 45.000 euro. Hierop betaalt u dan 5,1% ofwel 2.295 euro extra belasting.
- Stel dat u zichzelf privé een brutobezoldiging toekent van 20.000 euro. De belastbare winst bedraagt 30.000 euro. Dat betekent dat er een tekort is aan bezoldiging van 5.000 euro (namelijk 20.000+30.000 / 2 – 20.000 euro) . Hierop betaalt u dan 5,1% ofwel 255 euro extra belasting (Noot: ook hier speelt de iteratieve berekening, waardoor de correcte sanctie 248,66 euro bedraagt).
- Stel dat u zichzelf privé een brutobezoldiging toekent van 36.000 euro. De belastbare winst bedraagt 30.000 euro. De mimimumbezoldiging bedraagt 36.000 + 30.000 / 2 = 33.000 euro. Vermits u een loon heeft van 36.000 euro is er geen tekort en dus geen sanctie.
- Stel dat u zichzelf privé een brutobezoldiging toekent van 20.000 euro. De belastbare winst bedraagt 75.000 euro. Vermits de helft van de belastbare winst + brutovergoeding hoger is dan 45.000 euro, moeten we rekening houden met de grens van 45.000 euro. U heeft dus een tekort aan bezoldiging van 25.000 euro (=minimumbezoldiging van 45.000 euro – toekenning van 20.000 euro). Hierop betaalt u dan 5,1% ofwel 1.275 euro extra belasting.
- Stel dat u zichzelf privé een brutobezoldiging toekent van 45.000 euro. De belastbare winst bedraagt 75.000 euro. U dient dan geen extra belasting te betalen, aangezien de bezoldiging gelijk is aan de opgelegde minimumbezoldiging.
U kan de extra belasting natuurlijk vermijden door uzelf privé een extra bezoldiging of tantième toe te kennen. Hou er dan wel rekening mee dat er op deze extra bezoldiging of tantième extra belastingen privé en sociale bijdragen te betalen zijn.
De extra belasting wegens geen of tekort aan bezoldiging bedrijfsleider is niet verschuldigd wanneer u een KMO-vennootschap bent en u zich in uw eerste vier belastbare tijdperken vanaf oprichting bevindt. Bent u van éénmanszaak overgeschakeld naar vennootschap, dan kijkt men naar de datum van inschrijving in KBO van de éénmanszaak. Heeft u een andere vennootschap overgenomen, dan kijkt men naar de datum van oprichting van de overgenomen vennootschap.
Bent u zaakvoerder van meerdere vennootschappen of is er sprake van verbonden ondernemingen waarvan minstens de helft van de bedrijfsleiders dezelfde personen zijn in ieder van de betrokken vennootschappen? Dan dient u de bezoldigingen binnen al deze vennootschappen samen te tellen. De totale minimumbezoldiging dient dan minstens 75.000 euro bruto te bedragen of minstens de som van de belastbare winsten te bedragen. Is er een tekort, dan zal de sanctie betaald moeten worden door de verbonden vennootschap met het hoogste belastbare resultaat.
Geen of te weinig voorafbetalen wordt zwaarder bestraft
De belastingtarieven worden verlaagd, maar de fiscus wilt dat u sneller betaalt. Daarom zal het niet of te weinig voorafbetalen onder de nieuwe regels strenger bestraft worden. De regering heeft namelijk beslist om de sanctievoet te verdrievoudigen. Tot en met aanslagjaar 2018 bedroeg die namelijk 2,25%. Onder de nieuwe wetgeving bedraagt de sanctievoet bij geen of te weinig voorafbetalen minstens 6,75%.
Bovendien werd beslist om geen uitzonderingen meer toe te staan. Dus ook al bedraagt de belastingvermeerdering slechts 0,5% van de belasting of is het bedrag lager dan 80€, dan zal de belastingvermeerdering toch toegepast worden.
Het wordt dus belangrijk om tijdig en voldoende vooraf te betalen.
Voor kleine vennootschappen zal de belastingverhoging niet toegepast worden in de eerste drie boekjaren vanaf de oprichting.
Vooruitbetaalde kosten en voorzieningen
De belastingtarieven dalen, maar tegelijkertijd wilt de fiscus ook dat het bedrag waarop belastingen betaald moeten worden hoger is dan in het verleden. Om dit te bereiken werd daarom beslist om het boekhoudkundige matchingprincipe voor kosten ook door te trekken naar het fiscale niveau. Dit betekent dat de aftrekbare kosten van het boekjaar ook enkel maar betrekking mogen hebben op de activiteiten of inkomsten van dat boekjaar. Kosten die betrekking hebben op volgende boekjaren mogen enkel nog maar afgetrokken worden in het boekjaar waarop ze betrekking hebben en dus niet meer in een eerder boekjaar.
Dit betekent concreet dat u bijvoorbeeld niet langer in een boekjaar de huur van de komende drie jaar in één keer kan betalen en dan die kost ook volledig aftrekt in dat boekjaar. Neen, u mag dan dit boekjaar maar 1/3 van de huur als kost in mindering brengen. De overige 2/3 moet u overdragen naar de volgende twee boekjaren waar u terug slechts 1/3 van het bedrag in mindering mag brengen. Ook downpayments bij renting (waarbij de eerste aflossing een groter bedrag is dan de rest van het contract) van een wagen zullen over de looptijd van het contract gespreid moeten worden.
Ook de aanleg van voorzieningen wordt fiscaal minder interessant. Bij een grote winst op het einde van het boekjaar kon u besluiten om een voorziening voor herstellingen en groot onderhoud aan te leggen. Hierdoor kon u dit boekjaar reeds kosten in mindering brengen die u later zou maken. Nu stelt de fiscus dat u enkel nog maar voorzieningen kan aanleggen voor risico’s en kosten die voortvloeien uit op de balansdatum bestaande contractuele, wettelijke of reglementaire verplichtingen.
Voorbeelden hiervan zijn een voorziening voor garantieverplichtingen, voorziening voor de ontslaguitkering na betekening van het ontslag, voorziening voor milieuverplichtingen (zoals sanering van door tankstations gebruikte gronden), voorziening voor hangende geschillen die voortkomen uit een door vennootschap opgestelde contract, …. De voorziening voor herstellingen en groot onderhoud kan niet meer omdat deze vrijwillig zijn aangegaan en het niet zeker is dat de kost uiteindelijk gedaan zal worden door de vennootschap.
U zou natuurlijk nog kunnen beslissen om een deel van de winst van boekjaar 2017 – aanslagjaar 2018 te verminderen door de aanleg van een voorziening en deze dan in 2018-2019 aan de lagere tarieven te laten belasten. Helaas is de fiscus u voor en heeft zij een anti-misbruikbepaling toegevoegd. Die stelt dat de terugname van voor aanslagjaar 2018 aangelegde voorzieningen nog belast zullen worden aan de oude tarieven die van toepassing waren op het moment van aanleg voorziening.
Nieuwe berekeningswijze van de notionele intrestraftrek
Tot en met aanslagjaar 2018 kon u als vennootschap genieten van de notionele intrestaftrek. Op uw gecorrigeerd eigen vermogen werd een fictieve intrest berekend die u mocht aftrekken van uw winst. Op deze manier diende er minder belastingen betaald te worden.
In het nieuwe systeem van de vennootschapsbelasting blijft het systeem behouden, maar er komt een nieuwe berekeningswijze waardoor het voordeel sterk wordt afgezwakt. De notionele intrestaftrek mag namelijk niet meer berekend worden op uw totale eigen vermogen, maar moet berekend worden op een gemiddelde aangroei. Er zal met andere woorden een voortschrijdend gemiddelde van het gecorrigeerd eigen vermogen gemaakt worden van de afgelopen vijf jaar. Enkel op de gemiddelde aangroei mag dan nog de notionele intrestaftrek berekend worden.
Verhoging van de investeringsaftrek
Sinds enkele jaren werd voor KMO-vennootschappen terug de investeringsaftrek ingevoerd. Dit houdt in dat u een belastingvoordeel krijgt wanneer u investeert in 100% beroepsmatige nieuwe investeringen die over minstens 3 jaar afgeschreven worden, met uitzondering van personenwagens en lichte vrachtauto’s die fiscaal als personenwagen worden beschouwd.
Het belastingvoordeel bedroeg voor aanslagjaar 2018 nog 8%. Nu stijgt de investeringsaftrek voor kalenderjaar 2019 en 2020 naar 20%. Deze verhoging werd aangekondigd als een tijdelijke maatregel van twee jaar. Voorlopig is nog niets bekend over de investeringsaftrek vanaf aanslagjaar 2021.
Meerwaarde op aandelen worden sneller belast
Tot en met aanslagjaar 2018 was de meerwaarde op aandelen niet belast indien u de aandelen minstens 1 jaar onafgebroken in bezit had of de waarde van de aandelen minstens 2.500.000 euro bedroeg.
Vanaf aanslagjaar 2019 voegt de wetgever hier een extra voorwaarde aan toe. De participatie moet vanaf aanslagjaar 2019 minstens 10% bedragen. Belegt u dus met uw vennootschap ook in (beursgenoteerde) aandelen, dan komt u algauw niet aan een deelneming van 10% en zal u dus bij verkoop belasting moeten betalen als u hierop winst maakt.
De tarieven zijn dezelfde als de gewone vennootschapsbelasting. Zijn de aandelen nog geen jaar in bezit, maar u voldoet wel aan de overige voorwaarden, dan zal u een belasting van 25,50% (bij KMO-vennootschappen op deel belastbare grondslag minder dan 100.000 euro slechts 20,4%) moeten betalen. Vanaf 2020 wordt dit 25% en 20%.
Kapitaalsvermindering wordt belast
Een kapitaalsvermindering wordt vanaf 1 januari 2018 fiscaal minder interessant.
Tot en met 31 december 2017 kon u perfect het kapitaal van uw vennootschap verminderen, zonder onder de grens van het minimumkapitaal te komen. Op dit geld dat u uit de vennootschap haalde diende u géén belastingen te betalen. Het betrof namelijk een terugbetaling van het door u privé ingebrachte geld.
Vanaf 1 januari 2018 geeft men fiscaal een andere interpretatie aan een kapitaalsvermindering. Indien u vanaf die datum een kapitaalsvermindering doet, dan beschouwt de fiscus dit alszijnde u niet alleen een terugbetaling doet van uw privé gestorte geld, maar ook dat u een uitkering doet van de in de vennootschap opgebouwde reserves. Daarom moet u vanaf 1 januari 2018 in principe 30% roerende voorheffing betalen op het proportioneel gedeelte dat deze reserves vertegenwoordigen in het totaal.
Bij de berekening moet er geen rekening gehouden worden met de belastingvrije reserves die nog aanwezig zijn in de vennootschap, alsook niet met de niet onmiddellijk uitkeerbare reserves (zoals bv. de wettelijke reserve ten belope van het wettelijk minimum en de gewone en bijzondere liquidatiereserve).
Een voorbeeld illustreert de berekeningswijze:
Een bvba werd destijds opgericht met een kapitaal van 50.000 euro. De vennootschap heeft in de loop der jaren winsten geboekt, waardoor er op haar balans de volgende reserves staan:
– wettelijke reserve = 5.000 euro
– beschikbare reserve = 15.000 euro
– bijzondere liquidatiereserve AJ 2013 – 2014 = 17.500 euro
– liquidatiereserve AJ 2015 – 2018 = 35.000 euro
– overgedragen winsten = 15.000 euro
De vennootschap beslist op 1 juni 2018 om het kapitaal te verminderen naar het wettelijke minimum voor een bvba, namelijk 18.550 euro. Dit betekent dat er een kapitaalsvermindering moet gebeuren van 31.450 euro.
De reserves waarmee rekening gehouden moeten worden zijn de beschikbare reserves van 15.000 euro en de overgedragen winsten van 15.000 euro, samen dus 30.000 euro. Het kapitaal bedraagt 50.000 euro. In totaal moeten we dus rekening houden met een bedrag van 80.000 euro.
Op het proportioneel gedeelte van het kapitaal moet geen roerende voorheffing betaald worden. Dit betekent dat op het gedeelte van 31.450 euro x 50.000/80.000 = 19.656,25 euro geen belasting moet betaald worden.
Op het proportioneel gedeelte dat de belaste reserves vertegenwoordigen moet 30% roerende voorheffing betaald worden. Dit is dus concreet op 31.450 euro x 30.000/80.000 = 11.793,75 euro x 30% = 3.588,13 euro roerende voorheffing.
Deze maatregel is niet van toepassing als u een kapitaalsvermindering doorvoert n.a.v. het vastklikken van reserves in het kapitaal. Op deze kapitaalsvermindering moet geen bijkomende roerende voorheffing meer betaald wordt, indien de wachttermijn verstreken is.
Strengere sancties en boeten
Naast een strenger beleid qua voorafbetalingen zal de fiscus ook strenger worden bij laattijdige of niet betalen belasting en indienen aangifte.
Zo zullen de nalatigheidsintresten voortaan steeds minstens 4% en maximaal 10% bedragen. De moratoriumintresten zullen minstens 2% bedragen.
Indien u géén belastingaangifte indient, dan wordt u belast op een forfaitair bepaald minimumbedrag en krijgt u daarenboven nog eens een boete. Ook deze bedragen zullen naar de toekomst toe verhogen:
Jaar | Minimum belastbare basis | Tarief | Te betalen |
2017 | 19.000 euro | 33,99% | 6.458,10 euro |
2018 – 2019 | 34.000 euro | 29,58% | 10.057,20 euro |
2020 | 40.000 euro | 25% | 10.000 euro |
Vanaf 2021 wordt het bedrag van de minimum belastbare basis jaarlijks geïndexeerd.
Daarnaast wordt de niet-indiening van de aangifte nog eens gesanctioneerd met een verhoging van de belastbare winst met 25% voor tweede inbreuk, 50% bij derde inbreuk, 100% bij vierde inbreuk en 200% vanaf de vijfde inbreuk.
Indien uw vennootschap een fiscale controle ondergaat en de controleur vestigt een supplement, dan zal u voortaan altijd de belasting hierop moeten betalen als de controleur ook een belastingverhoging toepast. Tot op heden werd het supplement soms geneutraliseerd als u nog fiscale verliezen uit het verleden had of de notionele intrestaftrek en investeringsaftrek werden niet volledig benut. Daardoor moest u soms geen extra belasting betalen na de controle. Nu wijzigt dit en zal men dus geen rekening meer houden met de fiscale aftrekken en betaalt u telkens de volledige belasting op het supplement.
De belasting is enkel verschuldigd als de belastingverhoging effectief wordt toegepast. Bij spontane wijzigingen van de aangifte of wanneer de verhoging niet wordt toegepast omdat er geen sprake is van kwade trouw, zullen de fiscale aftrekken dus wel nog in mindering gebracht mogen worden.
Overige maatregelen
Er zijn nog een reeks andere maatregelen genomen die vooral op grotere of specifieke vennootschappen van toepassing zal zijn:
- De doorrekening van de autokosten van personenwagens moet u voortaan uitdrukkelijk en afzonderlijk op uw factuur vermelden, waarbij de doorrekening voldoende gedetailleerd moet zijn. Dus de doorrekening moet op onverbloemde wijze (u moet duidelijk vermelden dat het gaat om verkeersbelasting, verzekering, brandstof, onderhoud, …) en voor hetzelfde bedrag op de factuur worden vermeld. Zoniet verliest u de 100%-aftrekbaarheid van deze kosten.
- Garagehouders moeten de kosten gemaakt voor vervangwagens niet langer beperken en deze mogen dus voortaan 100% afgetrokken worden.
- Er is ook een antimisbruikbepaling die moet verhinderen dat u misbruikt maakt van de gespreide taxatie meerwaarde om een meerwaarde te laten belasten aan het lagere tarief in plaats van het oude, hogere tarief. Daarom zullen meerwaarden die tot en met aanslagjaar 2018 gespreid belast zullen worden toch nog aan het oude tarief belast worden als er niet binnen de wettelijke termijn en voorwaarden wordt herbelegd of wanneer u spontaan de meerwaarden belastbaar stelt voor het verstrijken van de herbeleggingstermijn.
- Ontvangt u met uw vennootschap een dividend van een andere vennootschap die aan de Belgische vennootschapsbelasting is onderworpen? Tot en met aanslagjaar 2018 diende u dan als vennootschap toch nog belasting te betalen op 5% van het ontvangen dividend. Deze regel komt vanaf aanslagjaar 2019 te vervallen. Het totale ontvangen dividend wordt fiscaal vrijgesteld en hierop dient u dus geen belasting te betalen.
- Bedraagt de winst van de vennootschap meer dan 1 miljoen euro, dan komt er een soort van minimumbelasting. Deze minimumbelasting verkrijgt men doordat men bepaalde fiscale aftrekken boven het bedrag van 1 miljoen niet of niet volledig in aftrek meer mag brengen.
- Voor grote vennootschappen wordt de belasting van 0,412% op gerealiseerde meerwaarden op aandelen afgeschaft.
Maatregelen vanaf 2019 – aanslagjaar 2020
Fiscale consolidatie
Vanaf aanslagjaar 2020 gaan enkele internationale fiscale regels in voege. Belangrijkste hierbij is de mogelijkheid die gegeven wordt om over te gaan tot een fiscale consolidatie. Vennootschappen die al minstens 5 belastbare tijdperken met elkaar verbonden zijn kunnen genieten van een aftrekbare groepsbijdrage. Via dit systeem kan men het verlies van de ene vennootschap binnen de groep aftrekken van de winst van de andere vennootschap. Om de vermogensneutraliteit te waarborgen zal de ene vennootschap wel een vergoeding moeten betalen aan de andere vennootschap als tegenprestatie voor het belastingvoordeel dat men door deze operatie teweeg brengt.
Overige maatregelen
Er zijn nog een reeks andere maatregelen genomen die vooral op grotere of specifieke vennootschappen van toepassing zal zijn:
- Verliezen van buitenlandse vaste inrichtingen waarvan de winst bij verdrag wordt vrijgesteld in België zullen voortaan enkel nog in België aftrekbaar zijn voor zover zij definitief zijn en geleden in de EER. Dit is het geval indien de inrichting wordt gesloten en de verliezen niet meer kunnen afgetrokken worden in dat land op de winsten van een andere inrichting.
- Wanneer u uw Belgische vennootschap overdracht aan een buitenlandse vaste inrichting, de zetel van uw vennootschap verplaatst naar het buitenland of u vaste activa overdracht van uw Belgische naar buitenlandse inrichting zal u een exit taks moeten betalen van 12,5%
Maatregelen vanaf 2020 – aanslagjaar 2021
Tarief vennootschapsbelasting
Vanaf aanslagjaar 2021, dus boekjaren beginnende vanaf 01.01.2020, zullen de tarieven in de vennootschapsbelasting nog verder dalen en wordt ook de crisisbijdrage van 2% volledig afgeschaft.
Het standaardtarief wordt dan 25%. Voor de KMO-vennootschappen blijft het systeem van het verlaagd tarief behouden. Als men voldoet aan de voorwaarden moet men op de eerste schijf van 100.000 euro 20% betalen. Op het gedeelte van de belastbare winst boven 100.000 euro is het standaardtarief van 25% van toepassing.
Hernemen we de voorbeelden van eerder, dan merkt u welke impact de tariefdaling zal hebben op uw vennootschapsbelasting.
Wat als uw vennootschap niet kan genieten van het verlaagd tarief:
Fiscale winst | 15.000 euro | 40.000 euro | 95.000 euro | 115.000 euro | 150.000 euro |
Oud tarief | 5.098,50 euro | 13.596,00 euro | 32.290,50 euro | 39.088,50 euro | 50.985,00 euro |
Tarief 2018-2019 | 4.437,00 euro | 11.832,00 euro | 28.101,00 euro | 34.017,00 euro | 44.370,00 euro |
Nieuw tarief | 3.750,00 euro | 10.000,00 euro | 23.750,00 euro | 28.750,00 euro | 37.500,00 euro |
Wat als uw vennootschap wel kan genieten van het verlaagd tarief:
Fiscale winst | 15.000 euro | 40.000 euro | 95.000 euro | 115.000 euro | 150.000 euro |
Oud tarief | 3.747,00 euro | 11.034,50 euro | 28.776,50 euro | 35.884,50 euro | 48.323,50 euro |
Tarief 2018-2019 | 3.060,00 euro | 8.160,00 euro | 19.380,00 euro | 24.837,00 euro | 35.190,00 euro |
Nieuw tarief | 3.000,00 euro | 8.000,00 euro | 19.000,00 euro | 23.750,00 euro | 32.500,00 euro |
Minimumbezoldiging bedrijfsleider en sanctie
Vanaf aanslagjaar 2021 blijven nog steeds dezelfde regels qua bezoldiging bedrijfsleider gelden zoals beschreven bij aanslagjaar 2019, maar de sanctie wegens geen of te weinig bezoldiging aan minstens één natuurlijke persoon-bedrijfsleider verdubbelt wel van 5,1% naar 10%.
Fiscaliteit autokosten personenwagens
Vanaf 1 januari 2020 moet er een nieuwe berekeningswijze toegepast worden om de aftrekbaarheid van de kosten van de personenwagen te bepalen. Deze nieuwe berekeningswijze moet toegepast worden op alle personenwagens aanwezig in de vennootschap.
Tot en met 31 december 2019 wordt de aftrekbaarheid bepaald aan de hand van het brandstoftype en de CO2-uitstoot. U viel dan in een bepaalde categorie van aftrekbaarheid. Nu worden deze categorieën afgeschaft en krijgt elke wagen zijn eigen percentage van aftrekbaarheid.
Deze wordt bepaald volgens de volgende formule:
Aftrek-% = 120% – (0,5 x coëfficiënt x CO2-uitstoot per kilometer),
waarbij de coëfficiënt = 1 voor dieselvoertuigen en hybride diesels
= 0,90 voor voertuigen op aardgas met fiscale PK < 12 PK
= 0,95 voor voertuigen met een andere motor
Bedraagt de CO2-uitstoot van de personenwagen meer dan 200 gram per kilometer, dan is de wagen steeds maar 40% aftrekbaar. Voor de overige wagens geldt dat de personenwagen nooit meer dan 100% aftrekbaar kan zijn en nooit minder dan 50%.
Door deze nieuwe formule zal de aftrekbaarheid van uw personenwagen naar beneden gaan, wat blijkt uit volgende voorbeelden:
Type brandstof | CO2-uitstoot | Aftrekbaarheid tot 31.12.2019 | Aftrekbaarheid vanaf 01.01.2020 |
Diesel | 58 | 100 % | 91% |
Benzine | 59 | 100% | 91,975% |
Diesel | 80 | 90% | 80 % |
Benzine | 90 | 90% | 77,25% |
Diesel | 110 | 80% | 65 % |
Benzine | 120 | 80% | 63% |
Diesel | 130 | 75% | 55% |
Benzine | 145 | 75% | 51,125% |
Diesel | 155 | 70% | 50 % |
Benzine | 170 | 70% | 50% |
Diesel | 180 | 60% | 50% |
Benzine | 201 | 60% | 40% |
Diesel | 205 | 50% | 40% |
Nieuw vanaf 1 januari 2020 is dat ook de brandstofkosten voor de personenwagen dit aftrekpercentage moeten volgen. Deze kosten zijn tot en met 31 december 2019 steeds 75% aftrekbaar, ongeacht de CO2-uitstoot of type wagen. In het nieuwe systeem zullen energiezuinige wagens dus kunnen genieten van een hogere aftrekbaarheid op hun brandstofkosten, maar vervuilende wagens worden minder interessant.
Voor hybride wagens aangekocht vanaf 1 januari 2018 geldt een specifieke regeling voor de bepaling van de CO2-uitstoot, waarbij men kijkt naar de energiecapaciteit van de batterij en de CO2-uitstoot van de hybride-wagen. Hierbij gelden de volgende regels:
- Energiecapaciteit batterij ≥ 0,5 kWh per 100 kg autogewicht EN CO2-uitstoot ≤ 50 gr/km → C02-uitstoot van hybride versie
- Energiecapaciteit batterij < 0,5 kWh per 100 kg autogewicht OF CO2-uitstoot > 50 gr/km → C02-uitstoot van niet-hybride versie
- Niet-hybride versie is niet beschikbaar → CO2-uitstoot van hybride versie x 2,5
Hybride wagens besteld tot en met 31 december 2017 blijven de CO2-uistoot van de hybride versie steeds volgen.
Intresten rekening-courant
Indien uw rekening-courant in de vennootschap een creditsaldo vertoont, m.a.w. de vennootschap moet u nog geld, dan kan u hierop creditintresten berekenen die een aftrekbare kost vormen in de vennootschap. Voor deze intresten bepaalde de fiscus altijd dat de toegepaste rente niet groter dan de marktrente mag zijn. Alleen bestaat er heel wat onduidelijk over wat de marktrente nu juist is.
Daarom zal de fiscus vanaf aanslagjaar 2021 het begrip marktrente vervangen door een duidelijke rentevoet die jaarlijks bepaald zal worden. De bepaling van deze rentevoet zal ook gebruikt worden om de debetintresten op uw rekening-courant te bepalen.
Afschrijvingen
Om de belastbare grondslag te verbreden wordt ook het gebruik van de afschrijvingsmethodes aangepast. Zo zal u vanaf aanslagjaar 2021 niet langer degressief kunnen afschrijven. Dat was voordelig omdat u dan de eerste jaren kon genieten van een dubbele afschrijving en de investering ook sneller werd afgeschreven. Deze mogelijkheid mag dus niet langer toegepast worden.
Daarnaast zal er in het jaar van aankoop ook door alle vennootschappen pro rata temporis afgeschreven moeten worden. Nu konden KMO-vennootschappen nog hun winst op het einde van het boekjaar verminderen door nog belangrijke investeringen te doen. Die investering aangekocht op het einde van het boekjaar mocht namelijk afgeschreven worden voor een volledig jaar. Nu wordt er gekeken naar de datum van aankoop. Een aankoop in de laatste maand van het boekjaar zal dus nog maar voor 1/12 afgeschreven kunnen worden.
Tenslotte kunnen KMO-vennootschappen nog steeds kiezen om bijkomende kosten aankoop investering in één keer in kosten op te nemen ofwel kiezen om deze kosten eveneens af te schrijven. Maar waar vroeger deze bijkomende kosten sneller afgeschreven mochten worden dan de bijhorende investering, zullen zij vanaf 2020 hetzelfde afschrijvingsritme als de investering moeten volgen.
Aftrekbeperkingen
Vanaf 2020 geldt dat alle administratieve boetes opgelegd door overheden niet langer aftrekbaar zijn. Nu zijn bepaalde boetes wel nog aftrekbaar, bijvoorbeeld de proportionele BTW-boete bij een bijzondere BTW-rekening of n.a.v. een BTW-controle, de boete wegens niet tijdig betalen bedrijfsvoorheffing, …. Vanaf 2020 worden ook deze boetes dus niet langer fiscaal aftrekbaar.
Daarnaast verdwijnt ook het 120% aftrek-gunstregime. Dit werd vooral toegepast op kosten voor beveiliging en de elektrische wagens. Deze kosten zullen voortaan nog slechts 100% aftrekbaar zijn.
Overige maatregelen
Er zijn nog een reeks andere maatregelen genomen die vooral op grotere of specifieke vennootschappen van toepassing zal zijn:
- Intresten op leningen die aangegaan worden voor niet-afschrijfbare activa zullen niet langer fiscaal aftrekbaar zijn.
- Heeft uw vennootschap belastingvrije reserves opgebouwd in het verleden (voor 1 januari 2017), zoals bijvoorbeeld de investeringsreserve of reserve bij toepassing van 120% aftrekbaar kosten als elektrische wagen of beveiliging, dan kan u deze reserves voordelig omzetten in belastbare reserves (zodat u deze ook kunt uitkeren). Dit kan enkel gedurende 2 jaar en u zal een belastingtarief van 15% betalen.
- De fiscale vrijstelling voor bijkomende en aanvullend personeel wordt afgeschaft.