Vennootschappen mogen van hun belastbare winst een bepaald percentage van hun gecorrigeerd eigen vermogen aftrekken.
Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen kleine en grote vennootschappen, waarbij kleine vennootschappen kunnen genieten van een hogere intrestaftrek.
Kleine vennootschappen zijn in dit kader vennootschappen die tijdens het laatst afgesloten boekjaar niet meer dan één van de volgende criteria overschrijden:
- gemiddeld personeelsbestand: 50 werknemers
- jaaromzet exclusief BTW: 9.000.000 euro
- balanstotaal: 4.500.000 euro
De criteria worden berekend op geconsolideerde basis berekend en dus moeten de cijfers van alle verbonden ondernemingen met elkaar opgeteld worden.
De notionele intrestaftrek wordt berekend op het gecorrigeerde eigen vermogen. De correcties houden in dat o.a. de boekwaarde van de onroerende goederen gebruikt door de zaakvoerder en de waarde van de deelnemingen in andere vennootschappen van het eigen vermogen moeten afgetrokken worden.
Vanaf aanslagjaar 2019 wordt de berekening van de notionele intrestaftrek in het kader van de hervorming van de vennootschapsbelasting. De notionele intrestaftrek wordt niet langer berekend op het gehele eigen vermogen, maar wel op basis van de aangroei van het eigen vermogen. Dit betekent dat men zal kijken hoeveel het eigen vermogen gemiddeld is toegenomen ten opzichte van 5 jaar terug. Het tarief zal berekend worden op de aangroei van het eigen vermogen.
Het tarief dat toegepast moet worden, afhankelijk van aanslagjaar en of u kleine of grote vennootschap bent, bedraagt:
Aanslagjaar | Kleine vennootschappen | Grote vennootschappen |
---|---|---|
2019 | 1,246 % | 0,746 % |
2018 | 0,737 % | 0,237 % |
2017 | 1,631 % | 1,131 % |
2016 | 2,130 % | 1,630 % |
2015 | 3,130 % | 2,630 % |
2014 | 3,242 % | 2,742 % |